vrijdag 23 juli 2010

Vancouver 2010

Weblog 22 juli

Partners in educatie
Dit was de laatste dag van het ICED congres. Er is iets veranderd in de afgelopen jaren: er hebben veel meer dove sprekers een presentatie gegeven dan tijdens vorige congressen. Vandaag stimuleerde Breda Carthy van de Universiteit van Newcastle in Australië de dovengemeenschap om nog meer het lot in eigen handen te nemen. Tegenover het begrip ‘hearing loss’ stelde ze het begrip ‘deaf gain’. Welke winst kun je als dove halen door in het oog te houden wat je sterke kanten zijn. Zo noemde ze het perifere visueel perspectief van waaruit doven naar de wereld kunnen kijken: door afstand te nemen van een situatie kun je het van buitenaf beschouwen. Een beschouwing van buitenaf biedt meer mogelijkheden voor verandering en verbetering.

Het congres stond in het teken van ‘Partners in educatie’. Carthy vroeg zich daarom af waarom het moeilijk is om elkaar als partners in onderwijs en ontwikkeling te zien en als partners samen te werken. Ze gaf de volgende mogelijke oorzaken:

- Alle betrokkenen hebben een andere collectieve herinnering, die invloed op het heden heeft (gezamenlijk cultureel verleden)
- Er is een verschil in waarden
- Er worden verschillende talen gebruikt
- Zelfs als dezelfde taal gebruikt wordt kan de waarde die aan uitspraken wordt toegekend verschillen
- Thema’s als vertrouwen, invloed en macht spelen een rol

Breda Carthy stelt dat we hetzelfde doel zouden moeten hebben namelijk dat het dove kind alles uit zichzelf haalt en zichzelf accepteert en ontwikkelt en niet dat we het dove kind laten opgroeien als een horende.

Relatie leerling -leerkracht
Waarom presteren dove kinderen zo slecht: daarover is veel onderzoek gedaan. Ligt het aan het gehoorverlies, dat ze onvoldoende toegang tot taal hebben of de invloed van de ouders, Kentalis heeft onderzoek gedaan naar de relatie tussen leerkracht en leerling met behulp van vragenlijsten en interviews. Hierover gaven zij een lezing tijdens het congres.

De relatie tussen de leerling en de leerkracht is belangrijk voor schoolprestaties. Uit eerder onderzoek bleek dat bij horende leerlingen de relatie tussen vrouwelijke leerkracht en vrouwelijke leerling beter is dan tussen een vrouwelijke leerling en een mannelijke leerkracht. De mogelijkheid van herkenning bij je leerkracht geldt ook ten aanzien van een etnische achtergrond. Uit het huidige onderzoek bleek dat dove leerlingen minder tevreden met hun leerkracht zijn dan horende kinderen. Een van de kritiekpunten van de leerlingen was dat de communicatie met de leerkracht onvoldoende was. Zij vinden bijvoorbeeld dat de gebarentaal-vaardigheid van de leerkracht te kort schiet. Leerlingen met CI vinden dat leerkrachten niet aan hun behoefte tegemoet komt door geen Nederlands met ondersteunende gebaren te bieden. Leerlingen zonder CI missen bij de leerkrachten een vloeiende beheersing van NGT. Een leerling: ‘ na de zomer heb ik liever een tolk die lesgeeft dan mijn eigen leerkracht, want die is door de vakantie alle gebaren weer vergeten. “


Dit onderzoek van Kentalis heeft ook op de Polanoschool in Rotterdam plaatsgevonden.
Interessant is nu om te weten of vergelijkbaar met de voorkeur van horende leerlingen, de dove leerlingen wel tevreden zouden zijn met een dove leerkracht.

Op de Twinschool heeft Kentalis nog een onderzoek gedaan dat zij in Vancouver presenteerden. Op de reguliere school die deel uitmaakt van het Twinschool-project waren de dove leerlingen meer tevreden over de leerkrachten dan op de speciale school. Met name de tijd die ze kregen en de uitleg door de leerkracht, werd gewaardeerd. Op de reguliere school krijgen leerlingen een opdracht en vanwege onder andere de grootte van de klas, kan een leerling er een tijd aan werken voordat de leerkracht tijd heeft om extra instructie te geven, te helpen of te controleren. Deze tijd kunnen de leerlingen benutten om zelf oplossingen te bedenken. In de SO-klas is de leerkracht snel beschikbaar en kan deze te hulp schieten, zodat de dove leerling er niet aan toe komt om het zelf te doen. Daarnaast zijn de verwachtingen van leerkrachten op reguliere scholen hoger ten aanzien van de prestaties van dove leerlingen. Dat lokt hogere prestaties uit.

Ik heb een CI: maar blijf ik die ook gebruiken
Waarom zouden CI gebruikers hun CI opgeven? Dat is een vraag die de Franse onderzoekster M.Sarchet probeert te beantwoorden met haar onderzoek. Zij heeft gebruikers en niet gebruikers van CI geïnterviewd. De niet gebruikers waren voornamelijk te vinden in het speciaal onderwijs, de gebruikers vooral in het regulier onderwijs.
Klachten bij gebruikers en niet-gebruikers zijn bijvoorbeeld hoofdpijn en overladen worden met geluiden. Dat kan een reden zijn om de CI aan de kant te leggen.
Maar de omgeving speelt ook een belangrijke rol. Een groep die de CI systematisch gebruikt kan andere jongeren met CI beïnvloeden: meer gebruikers in de omgeving maakt het makkelijker en comfortabeler om een CI te gebruiken.

Studenten op Gallaudet voelden zich met een CI soms niet op hun plaats: het is een erg stille campus op die Universiteit met vooral dove studenten. Daarom besluiten veel studenten om hun CI niet te gebruiken.

donderdag 22 juli 2010

Vancouver 2010

Weblog 21 juli

Wat is wel en niet bewezen?
Geloof niet alles wat je leest. Dat vertelde vandaag Mark Marschark. Hij liet diverse aannames zien, die hebben geleid tot veranderingen in het onderwijs. Voor verschillende aannames bestaat echter geen bewijs. En soms is bewijs slechts geldig voor een heel kleine groep. Dove kinderen van nu zijn anders dan die van tien jaar geleden. Dus onderzoek van een aantal jaren geleden heeft maar een beperkte geldigheid en is vaak niet van toepassing op kinderen van nu.
Eén van de niet bewezen aannames is bijvoorbeeld dat dove kinderen allemaal met een laag leesniveau (van 8 à 9 jaar) de school verlaten. Het blijkt dat zeker de helft van de dove kinderen een goed leesniveau bereikt. Omdat de andere helft juist slecht scoort komt het gemiddelde erg laag uit. Maar we moeten niet vergeten om met de goed presterende dove leerlingen hoge doelen voor het lezen te stellen.

Marschark gaf aan dat dove kinderen geen horende kinderen zijn, die niet kunnen horen. Dove kinderen ontwikkelen zich anders dan horende kinderen ook al krijgen ze via CI of gebaren toegang tot een taal. Zo hebben dove kinderen altijd meer moeite met probleemoplossing dan horende kinderen. Leerkrachten hebben lage verwachtingen van dove leerlingen dus leveren al snel de oplossing voor een probleem, zodat de dove leerling dit niet zelf hoeft uit te vinden. Verder hebben dove leerlingen te weinig mogelijkheden voor incidenteel leren, zodat ze oplossingen uit de ene situatie niet kunnen vertalen naar andere situaties.
Marschark pleit voor meer dovenscholen en meer leraren dovenonderwijs. Zij kunnen aan leraren in het regulier onderwijs leren hoge doelen te stellen en de achterstand van dove leerlingen leren interpreteren.

Een van de aannames die inmiddels wel bewezen zijn is dat het niveau van gesproken of gebarentaal voorafgaande aan implantatie een voorspeller is voor schoolse vaardigheden na implementatie en met name voor mogelijk succes bij lezen.
Uit het publiek werd aan Marschark de vraag gesteld of bij onderzoek naar dovenonderwijs niet uit moet gaan van eigen normen voor doven. Marschark was daar duidelijk in: het heeft geen zin om doven met doven te vergelijken als ze uiteindelijk toch in de maatschappij moeten concurreren met normen van horenden. Marschark vindt daarom dat je altijd een hoog ambitieniveau moet hebben voor doven, waarbij je reguliere, horende, normen gebruikt.

Technologie
Onze kennis over wat er mogelijk is via moderne media is veel te beperkt, vindt onder andere Antti Raik uit Finland. We kunnen veel meer gebruik maken van moderne technologieën. Dat gaat over digitaal lesmateriaal, over het digitaal beschikbaar stellen van een sociale kaart voor ouders en andere cliënten, het kennis nemen van ervaringen van anderen die in een zelfde situatie verkeren en het ontwikkelen van nieuwe kennis in samenwerking met anderen via bijvoorbeeld sociale media op het internet.

Fantasie
Emmanouela Terlektsi (Birmingham)heeft onderzocht of dove kinderen minder fantasie hebben dan horende kinderen. Er blijkt geen verschil te zijn tussen horende en dove kinderen bij het inleven in een denkbeeldige situatie of een denkbeeldig figuur. Dat inbeeldingsvermogen is dus in het onderwijs te gebruiken.

Informed consent: vervolg
In verschillende lezingen vandaag kwam het item ‘informed consent’ van gisteren weer terug.
Het is bijvoorbeeld goed om advies te geven en vervolgens de ouders de keuze te laten om dat advies al dan niet op te volgen. Voor ouders is het maken van een keuze lastig omdat het voor hen soms een keuze uit twee onmogelijkheden is.
Een ouder is kwetsbaar als zijn of haar kind met beperking jong is én op momenten dat er een belangrijke keuze moet worden gemaakt, bijvoorbeeld de schoolkeuze. Wat betekent kwetsbaarheid van ouders voor professionals? Op zo’n moment is het goed om in gesprek met ouders de kwetsbaarheid te verkennen en je expertise ten dienste van de ouder te stellen. Als ouders dan iets anders kiezen dan je als expert effectief vindt, ga je ouders steunen en spreek je een evaluatiemoment na bijvoorbeeld drie maanden af waarbij én expert en ouders de mogelijkheid hebben om hun oordeel bij te stellen, afhankelijk van hoe het dan met het kind gaat.

ICED 2015
Vandaag maakte de organisatie bekend dat het volgende congres in 2015 door de Universiteit van Patras in Griekenland wordt georganiseerd. Het congres zal dan in juni plaatsvinden. De data worden later bekend gemaakt. De openingsceremonie zal in het theater van Epidaurus worden gehouden. De lezingen worden gehouden in de gebouwen van de universiteit.
www.iced2015.upatras.gr

woensdag 21 juli 2010

ICED Vancouver 2010

Vancouver 2010

Weblog 20 juli

De vraag hoe we met CI omgaan is volgens ons het centrale thema van vandaag. De techniek is er, hij wordt gebruikt en heeft gevolgen. Spelen we allemaal al goed in op de gevolgen? Dat is de vraag. De discussie is niet meer of je jonge kinderen moet opvoeden met gebarentaal of niet. Dat is een keuze die je soms per kind kunt maken. Er is een andere groep kinderen die begeleiding nodig heeft nu baby’s al vroeg geïmplanteerd worden. Deze kinderen horen en moeten met dat gehoor leren omgaan.

Wat hebben deze kinderen met CI nodig?
Als zij in het regulier onderwijs komen, kunnen ze over het algemeen goed presteren. Maar ze vertonen soms teruggetrokken gedrag en voelen zich alleen in de groep horende kinderen. Wij organiseren voor hen lotgenotencontacten. Wat kunnen we hen nog meer bieden? Sue Archbold (Ear Foundation, UK) vindt dat dovenscholen juist nu een belangrijke taak hebben in het begeleiden van de reguliere school en de leerling met CI in die school. De school of de ambulant begeleider moet dan wel de flexibiliteit hebben om na te gaan wat het beste bij het kind past.
Aan de andere kant wordt in een aantal landen opgemerkt dat leerlingen in de puberteit moeite hebben met het vinden van de aansluiting bij leeftijdsgenoten en zich daarom weer wenden tot het VSO voor hun opleiding. Ze tonen dan ook weer interesse voor het gebruik van gebaren of gebarentaal.



Informed consent
Het begrip ‘informed consent’ is bij ons van groot belang. Als partner van de cliënt willen we de ouders goed informeren zodat die een beargumenteerde keuze kunnen maken. Alys Young (Universiteit van Manchester) maakte vandaag belangrijke kanttekeningen bij het begrip ‘informed consent’. Ouders hebben niet genoeg aan alleen informatie om keuzes te kunnen maken. Het gaat ook over kennis en inzicht, dus begrip van de situatie waarin zij zich bevinden of de situatie in de toekomst. Dat houdt in dat na het geven van informatie ouders wellicht ook ervaring moeten opdoen of in de situatie moeten worden gebracht om ervaring op te doen om echte kennis te verwerven op basis waarvan ze een keuze kunnen maken. Dat betekent dat we ze de tijd moeten gunnen.
Volgens Young zijn niet alle ouders zelfbewuste kiezers: veel mensen zijn niet goed in keuzes maken en hebben weinig vertrouwen in het maken van keuzes. Daarom stopt de taak van de hulpverlener niet bij het stellen van de keuzevraag aan de ouders: de hulpverlener moet waar nodig ook de ouders helpen bij het leren om keuzes te maken.

Doof en slechthorend in ontwikkelingslanden
Een deel van de dag werd besteed aan projecten die in ontwikkelingslanden plaatsvinden. Daar zijn vaak geen systemen om bij kinderen op tijd te onderkennen dat ze een hoorprobleem hebben. Vanuit Europa vindt in een aantal landen ondersteuning van ontwikkelingslanden plaats. Deze landen merken echter dat zij bijvoorbeeld afgeschreven apparatuur uit Europa niet altijd zinvol kunnen gebruiken. Als deze apparatuur niet functioneert hebben ze geen mogelijkheden voor reparatie. Nog erger is dat wij denken dat slechthorenden in ontwikkelingslanden op gehoorapparatuur zitten te wachten. Het is meestal nodig dat zij van het nut van apparatuur overtuigd worden. Dat kan alleen maar als het effect van apparatuur meteen duidelijk wordt. Met moderne nieuwe apparatuur is die kans veel groter dan met afgeschreven en verouderde apparatuur. Inmiddels zijn er mogelijkheden om via Siemens of Resound digitale toestellen van ca. $40,- te verkrijgen. De aanwezige ontwikkelingslanden zoals India, Ghana, Guatemala pleitten ervoor dat wij onze investeringen in hun land niet aan verouderde apparatuur besteden.

Ontwikkelingslanden moeten vaak creatief zijn. Zo had een school voor doven en slechthorenden in Jordanië tennisballen om de stoelpoten in de klas gedaan om de akoestiek te verbeteren en had een KNO-arts in India een heel eenvoudig middel bedacht om snel te zien welke kinderen op hun gehoor moeten worden onderzocht: hij maakte twee buisjes van ca. 5 cm gevuld met zaden. Als hij de dichtgemaakte buisjes aan kinderen gaf om mee te spelen, kon hij zien welke kinderen interesse vertoonden in het geluid dat de buisjes maakten. Één buisje gevuld met grote en de andere met kleine zaden maakt het mogelijk dat de ene lage en de andere hoge tonen produceert. Zo eenvoudig kan het zijn.

International Congress on the Education of the Deaf

Vancouver 2010

Weblog 19 juli

ICED is een internationaal congres voor het dovenonderwijs. Het heeft een lange traditie. Soms zijn er spectaculaire besluiten op deze congressen genomen of zijn spectaculaire vernieuwingen geïntroduceerd.
In Milaan is in 1880 bijvoorbeeld besloten om gebaren geen plaats meer te geven in het onderwijs, maar om het onderwijs vooral oraal in te richten. Tegenwoordig voelen Doven nog steeds de gevolgen daarvan. Daarom heeft de organisatie van ICED Vancouver 2010 verklaard, alle uitspraken van 1880 te verwerpen. Men erkent de negatieve effecten die de uitspraken hebben gehad op de ontwikkeling en perspectieven van doven in de hele wereld. Alle landen worden opgeroepen om communicatie met doven en de daarvoor benodigde gebarentalen bovenaan de agenda te plaatsen.

ICED vindt eens in de vijf jaar plaats. In 2005 was dat in Maastricht, in 2015 zal Griekenland het gastland zijn. Het congres zal dan waarschijnlijk in Tessaloniki worden georganiseerd.
Internationaal wordt overigens onder ‘doof’ vaak ook onze term slechthorend verstaan. Het congres beslaat daarom onderwerpen die te maken hebben met het onderwijs en de opvoeding van kinderen en jongeren die slechthorend of doof zijn of een CI dragen.
Op de eerste dag heeft de Auris-delegatie deelgenomen aan de drie hoofdlezingen en aan acht subsessies. De volgende onderwerpen vonden we interessant om aan collega’s door te geven.

Empowerment van leerlingen
Dr. John Luckner van de Universiteit van Noord Carolina vertelde over drie elementen die van belang zijn in het onderwijs aan doven en slechthorenden: het volgen van het reguliere curriculum, het zorgen dat doven en slechthorenden toegang hebben tot dat reguliere curriculum en waar nodig het verlenen van (directe en indirecte) diensten om doven en slechthorenden te ondersteunen. Doelen stellen samen met het kind of de jongere is daarbij volgens Luckner van groot belang. Hij vraagt leerlingen daarom regelmatig:
- Wat is je ambitie wat wil je worden?
- Op welke leeftijd wil je school verlaten?
- Waar wil je wonen?
- Hoe wil je je vrije tijd doorbrengen?
- Wie zullen je vrienden zijn?
- Waar wil je je werkzame leven doorbrengen?

De antwoorden op deze vragen moeten volgens Luckner leidend zijn voor het resultaatgericht onderwijs.


Morris J Wosk, Centre for Dialogue.Simon Fraser University, Vancouver, B.C.


Voorspellers van lees- en schrijfproblemen
De Universiteit van Tuscon in Arizona heeft meerdere jaren achter elkaar een groep dove en slechthorende kinderen in het regulier onderwijs gevolgd (137 leerlingen) en daarover gepubliceerd. Van deze leerlingen hadden zij daardoor informatie over hun cognitie en (sociale) vaardigheden, de rol van ouders en de schoolomgeving. Uit het onderzoek blijkt dat als een leerling milde problemen ervaart in taalexpressie of taalbegrip er een kleine kans is op lees- en schrijfproblemen. Als er echter bij één kind bij taalexpressie en taalbegrip milde problemen zijn, is het risico op lees- en schrijfproblemen ineens erg groot.
Verder blijkt de rol van ouders een voorspeller van lees- en schrijfproblemen te zijn. Van ouders die meer betrokken zijn bij de school, hebben de kinderen minder risico op lees en schrijfproblemen (1 tot 2 activiteiten met de school: groot risico, 5 of meer activiteiten: nauwelijks risico) . (Janet Jamieson e.a.)

Ga ik genoeg vooruit?
Susan Rose en Patricia McAnally van de Universiteit van Minnesota in Minneapolis meten regelmatig de vooruitgang van hun leerlingen. Ze hebben daarvoor een speciale test ontwikkeld. Het bijzondere van de test is niet dat de professional informatie krijgt over het leerproces maar dat de leerling zelf inzicht krijgt in zijn/haar eigen ontwikkeling. Daardoor is de leerling ook beter in staat doelen te stellen.

Onze eigen ervaringen met Engelstalige sprekers
Op een internationaal congres is de voertaal Engels en op dit congres ook ASL en ISL (American en International Sign Language), Engels is over het algemeen goed te volgen, maar je moet er natuurlijk wat meer moeite voor doen dan voor het Nederlands. Vandaag hebben we ervaren hoe het is als je de spreker niet goed kunt volgen. Een Engelstalige spreker was door zijn gehoorprobleem niet in staat om duidelijk te artikuleren. Ons eigen taalniveau in het Engel schoot tekort. Wij konden de omissies niet automatisch invullen en haakten al snel af. Onze gedachten dwaalden diverse kanten uit. Direct gingen onze gedachten naar onze eigen leerlingen. We konden ons goed verplaatsen in hun situatie, waarbij zij het Nederlands onvoldoende machtig zijn om wat ze aan informatie missen aan te vullen tot een kloppend verhaal. Een leerzame ervaring.

De deelnemers vanuit Auris zijn:
André Dokman – directeur van het Auris College Rotterdam
Claire Schröder – groepsdirecteur Zorg
Connie Fortgens – Dr. M.Polanoschool en onderzoeker/begeleider bij O&O
Ellen Gerrits – lector ‘Taalstoornissen bij kinderen’ bij de HU, namens Auris
Marjan Bruins – hoofd O&O